Naar de andere kant: Xhoffraix (Cp5) – Chôdes (Cp6); 81 kilometer
Dinsdag 25 februari 2020 9.05 uur – woensdag 26 februari 2020 0.15 uur
Hope you, got your things together
Hope you, are quite prepared to die
Looks like, we’re in for nasty weather
One eye, is taken for an eye
In mijn raceplan stond:
Moeilijk. Ineens weer een lange etappe, de hoge venen en veel single tracks langs riviertjes. Wel wat afwisseling met dubbel tracks en relatief eenvoudig hoogteprofiel. Maar alles bij elkaar de zwaarste etappe tot nu toe. Geen gelegenheid om water bij te vullen en te eten onderweg. Water uit riviertjes.
Iedereen had het van tevoren over deze etappe. Het is de voorlaatste. Als je die overleefd hebt, is het een kwestie van uitlopen in de laatste, relatief eenvoudige etappe. Voor zover je nog van eenvoudig kunt spreken na meer dan vierhonderd kilometer. Het slaapje heeft me goed gedaan. En getuige mijn stoere houding en begroeting aan de Britse medic, voel ik me helemaal de man.
Het geeft me een moment heel veel kracht. Cheers mate! Ik voel me krachtig en stoer. Aan de buitenkant. Diep van binnen beef ik als een rietje. But I get my things together. I’m quite prepared to die.
Als ik het even later als een kreupele hond weer op een drafje probeer te zetten is die stoere houding er snel af. Gelukkig gaat het weer iets beter als ik eenmaal een beetje opgewarmd ben. Maar sinds die moeilijke vijfde etappe is de aftakeling wel ingezet. Mijn rechter enkel en knie zijn stijf waardoor ik moeilijk beweeg met mijn rechterbeen.
9 juli 2021
Het is alweer bijna 5 maanden geleden dat ik deze laatste woorden opschreef, 17 februari om precies te zijn. Het leek niet meer te kloppen wat ik aan het opschrijven was. Feitelijk was het de waarheid. Maar meer dan feitelijkheden waren het niet meer. En die waren niet eens alleen gebaseerd op mijn eigen herinnering, deels ook op wat ik van anderen hoorde. En de foto’s en filmpjes die ik terugkeek, gemaakt door anderen. Maar ik schrijf nou juist graag over wat ik ervaar en voel tijdens zo’n avontuur. En misschien is dat nu net het probleem. Wat voelde ik eigenlijk tijdens die zesde etappe naar Chôdes? Wat heb ik in die tachtig kilometer nou eigenlijk meegemaakt? Met mijn hoofd zat ik eigenlijk al bij de laatste twintig kilometer toen ik in februari aan dit stuk van het verhaal schreef. Maar wat er allemaal gebeurd is in de 130 kilometer tussen Xhoffraix en Salmchâteau lijkt een groot zwart gat. Kort nadat ik de vorige blog over de Legends Trail 500 poste had ik het daar met mijn vader over. Hij had het al vaker gezegd: ‘het was alsof je helemaal van de wereld was’. En misschien was dat wel zo. Wat dat dan ook mag betekenen. Tijdens dat gesprek raap ik de moed bij elkaar om te vragen naar een gebeurtenis tijdens de race die ik maar niet kan plaatsen. Niet in de tijd en niet in de ruimte. Ik had het al vaker willen vragen, maar ik vond het een beetje eng, dat ik het zelf niet meer wist. ‘Ik kan me herinneren dat ik tijdens een sneeuwbui heb staan schuilen in een schuurtje om M&M’s te eten’, vertel ik. ‘Dat is geweest vlak nadat ik jullie heb gezien. Aan het eind van een pad ben ik rechtsaf gegaan en daar, bij een boerderij stond het schuurtje aan de andere kant van het pad. Dat is op de vierde dag geweest, de zesde etappe, op weg naar Chôdes, tegen het vallen van de avond. Ik heb al verschillende keren de tracking site en google maps met satellietfoto’s bestudeerd, maar ik kan gewoon geen plek vinden die voldoet aan wat ik in mijn geheugen heb’. We praten zo wat heen en weer om het scherp te krijgen, tot mijn vader zegt: ‘Maar dat moet op de laatste dag zijn geweest’….. Het kwartje valt. Ik kijk snel op de tracking site. Vrijwel meteen heb ik de plek gelokaliseerd. ‘Serieus! Je hebt gelijk!’ Ik ben blij dat ik eindelijk die plek heb gevonden. En tegelijkertijd is het een enorme schok. Waar was ik op dat moment? Ik bedoel niet fysiek. Dat weet ik nu. Maar waar WAS ik.
Dat heb ik de afgelopen maanden vaak proberen te doorgronden. Dat is me niet gelukt. De laatste weken heb ik de film nog verschillende keren proberen af te spelen. Hoewel er geen vloeiend verhaal in mijn hoofd ontstaat, van gebeurtenissen en de bijbehorende gedachten en gevoelens, zijn er wel flarden die zich in mijn hoofd en mijn lichaam hebben gepland. En ergens in mij heb ik ook dat gevoel teruggevonden. Het zit daar ergens in de schaduw. Maar op de één of andere manier blijft het mijn gedachten ontwijken. Kan ik het net niet helemaal pakken. Misschien komt het terug als ik het opschrijf.
Ik herinner me bijvoorbeeld het korte venijnige klimmetje kort na Xhoffraix. Het is één van de weinige echte klimmetjes in deze etappe. De rest van de etappe bestaat vooral uit veel vals plat boven op het plateau. Tot vlak voor checkpoint 6 in Chôdes. Even later op weg naar Signal de Botrange kom ik eerst mijn ouders tegen met de honden en vervolgens twee dames die aan de wandel zijn. Ik mompel kort een beleefde groet. Als ik aankom op de Botrange, het hoogste punt van België, loopt daar nogal wat volk rond. Ik wil zo snel mogelijk weg. Voel me niet op mijn gemak met al die mensen. Toch check ik nog even het café. Het slaat nergens op eigenlijk, zo vroeg op de ochtend en zo kort na de checkpoint. Maar ik zit in de overleefstand na drie etmalen lopen en grotendeels op mezelf aangewezen te zijn. En ik weet dat waterbronnen schaars zijn onderweg. Ik check onderweg alle mogelijke opties op eten en drinken. Dus check ik ook het café op de Botrange. Het is dicht, uiteraard. Snel maak ik me uit de voeten. Ik wil terug de wildernis in. Even inhouden voor een grote vrachtwagen en dan snel de weg over. Aan de andere kant van de weg lopen veel wandelaars op de paden. Té veel. Ik merk dat ik me begin af te sluiten. Als ik even later over de vlonders in het veen loop zie ik in de verte een gestalte met een fototoestel. Erik! Ik zwaai. Hij reageert niet. Als ik dichterbij ben, probeer ik het nog eens. ‘Erik!!’ Hij reageert niet. Als ik bijna bij hem ben, zie ik dat Erik een vrouw is. Met een fototoestel weliswaar, maar het is niet Erik. Even voel ik de teleurstelling. Snel berg ik die op. Inmiddels is het ook stevig gaan regenen, of was het hagel, ik weet het niet meer. Met mijn hoofd gebogen voor de regen ren ik verder de vlonder af die richting de rivier naar beneden glooit. Even later breekt dan de zon weer door. De zon licht een miljoen druppels op die zich als levende diamanten vastklampen aan grashalmen en struiken.
Het is alsof ik uit sta. Ik beweeg me mechanisch voort, maar ik denk of voel niks. Het is alsof ik mezelf van buitenaf waarneem. Ik doe weinig moeite meer om mijn voeten ‘droog’ te houden. Droog heeft een hele andere betekenis gekregen de laatste dagen. Droog betekent nu dat er geen water meer door de poriën van mijn schoenen naar buiten stroomt. Dat het water rond mijn voeten enigszins is opgewarmd tot een temperatuur die nét acceptabel is, maar nooit echt aangenaam wordt. Het heeft hier, midden in het veen, ook geen enkele zin om te proberen m’n voeten droog te houden trouwens. De stappen die ik zet waarbij ik niet tot mijn enkels of mijn knieën in het veen wegzak, zijn zeldzaam. Tien kilometer later zie ik mezelf tot stilstand komen. In een bocht sijpelt water over het pad. Het ziet er vies, roodbruin uit. Er zal wel ijzer in de grond zitten hier. Het pad is over een lengte van enkele meters bedekt met de roodbruine substantie. Ik aarzel. Een halve meter lager lijkt het droger. Zou dat veilige ondergrond zijn? Op basis van ervaringen uit het verleden beoordeel ik dat het veilig is. Maar het systeem werkt niet meer naar behoren. Met een grote stap plaats ik een voet op de droge bladeren. Mijn voet vindt geen bodem. Ik zak tot mijn heup in de modder! Met mijn handen grijp ik een stuk hout vast waaraan ik mezelf met moeite uit de kuil omhoog weet te hijsen. Mijn regenbroek en hardlooptight zijn besmeurd met de roodbruine modder. Het spul zit ook aan mijn handen. Ik probeer een schone plek aan mijn broek te vinden om in elk geval mijn vingers af te vegen. Ik ruik eraan. Het ruikt naar roest. Naar bloed. Daar zit ook ijzer in.
Kort daarna kom ik Joost tegen. Die is aan het filmen.
‘Ha Joost’, mompel ik. Moet ik uitgerekend op dit moment Joost met een camera tegenkomen. ‘Hoi Teun’. Meer hebben we volgens mij niet uitgewisseld tijdens de minuut die Joost met me meeloopt. Nog een succeswens en een dank je wel en dan duik ik alweer de bossen in aan de andere kant van de weg. De geur van roestige ijzer is niet te harden. Even later zie ik mezelf m’n regenbroek wassen in de Getzbach loop. Ik hoop de geur van ijzer eruit te wassen. Die maakt me misselijk. Dan zie ik mezelf lopen over het pad langs de Getzbach. Op een zonnige plek hang ik de broek te drogen. Ik zie mezelf staan in het licht van de zon. Ik moet ingrijpen. Dit slaat nergens op. Ik loop verder. Tijdens het lopen houdt ik de broek eerst nog even omhoog in de wind en de zon die tussen de bomen door schijnt. Ik voel me een beetje een idioot, maar ik kan het niet laten. Het systeem loopt vast. Maar al snel is de zon weg. Ik berg de broek op.
Ik daal verder af in de donkere wereld van het onderbewuste. Vaag herinner ik me het stuk veen dat ik even later oversteek. En de Eschbach en Steinbach waar ik vervolgens langs loop. Mooie kronkelende paadjes langs het water. De paadjes staan zelf ook onder water. Ik steek de Eifelsteig over. Een kort moment van herkenning. Daarna gaat het weer omhoog naar het plateau, naar Duitsland. Als de eerste sneeuw begint te vallen, passeer ik een eenzame wandelaar. Ik ben in Duitsland nu. Het is er net zo nat en modderig als aan de Belgische kant van de grens. Er lijkt geen eind te komen aan het pad langs de grens op weg naar Stelling. Vanaf de top van Stelling gaat de route een stuk over de Eifelsteig. Ik heb er van tevoren naar uitgekeken, maar nu doet het me weinig. Ik nader de weg van Eupen naar Monschau. Daar heb ik mijn hoop op gevestigd. De hoop op een tussen checkpoint. Iets te eten en te drinken. Hoewel er nog geen enkele etappe een tussen checkpoint is geweest. ‘Op dit stuk, in deze fase van de race zal toch zeker wel een tussen checkpoint zijn? Checkpoint 5.5? Chez Ingo* misschien? De anticipatie houdt me op de been. Nee, dat is niet waar. Mijn lichaam beweegt zichzelf mechanisch voort. Alsof het alles is wat ik kan. Er is eigenlijk ook geen andere optie. Wat zou ik anders kunnen doen? Maar toch, even zitten… Er is niemand op de parkeerplaats aan de weg van Eupen naar Monschau. Er zit niemand bij de picknickplek. Ik voel me eenzaam. De emotie stop ik weg Daar is geen plek voor nu. Ik moet overleven. Ik had nog hoop op een waterpunt bij de picknickplek, maar vind niks. Ik realiseer me dat ik eigenlijk ook niks nodig heb.
Als ik langs een paar huizen weer richting het bos loop, begint het te schemeren. Eenmaal in het bos stop ik in een bocht in het pad en zet ik mijn rugzak op een grote steen. Of een boomstronk. Ik weet het eigenlijk niet. Een grote spar vangt de meeste sneeuw voor me op. Ik diep mijn laatste eten op uit mijn rugzak en berg het op plekken waar ik tijdens het lopen bij kan. Een volle softflask en mijn hoofdlamp. Lekker efficiënt, alles in één stop. Plotseling komt er iemand aangelopen met een hoofdlamp. Ik schrik mezelf wezenloos en onderdruk met moeite de neiging om te vluchten. Hallo Teun. Het blijkt Christof te zijn. Die is me tegemoet komen lopen. We praten kort en dan gaan we allebei weer verder. Ik zie de voetsporen van Christof nu in de sneeuw. Het maakt me iets minder eenzaam. Dan kom ik ook mijn ouders nog een keer tegen. Ik klaag wat tegen ze. Over keelpijn. De lichte keelontsteking van voor de race is geleidelijk aan weer komen opzetten. Dat begon in de nacht op weg naar Xhoffraix, waarin ik kilometers lang tot halverwege mijn knieën door het ijskoude water liep.
Van de 25 kilometers die volgen kan ik me weinig herinneren. De nacht lijkt een donkere deken over mijn bewustzijn te hebben gegooid. Fysiek ben ik hier in deze wereld. Mijn geest is naar de andere kant. Om te zien wat daar is. De andere kant van de werkelijkheid? Een andere, donkere kant in mijzelf? Mijn onderbewuste? Of sta ik gewoon uit? Het is op een bepaald moment opgehouden met sneeuwen, geloof ik. Ik moet een grote weg overgestoken zijn en ik ben langs Château de Reinhardstein gekomen, maar ik kan het me allemaal niet herinneren. Ik weet het alleen, omdat het op de kaart staat. Omdat ik de puntjes zie die mijn tracker heeft achtergelaten op de tracking site. Het spoor op Strava. Het bewijs dat ik daar was. Ook het pad langs de hellingen boven de rivier la Warche kan ik me niet voor de geest halen. Vaagjes herinner ik me de fysieke pijn in de steile afdaling naar de rivier. De pijn aan de zijkant van mijn knie en onderbeen. Die wordt steeds heviger. Ook heb ik beelden opgeslagen van de klim terug naar boven. Een kale helling. Het door machines kapot gereden pad bezaaid met takken van omgekapte bomen. Ik speel korte filmpjes terug waarin ik mezelf zie struikelen over de takken. Misschien heb ik gevloekt. Fysiek zie ik mezelf daar op die helling. Mijn regenkleding glimmend in de regen. Ja, volgens mij regende het. Of was het nog aan het sneeuwen? Ik weet het niet. Nee, het is nat hier. Geen sneeuw. Het pad dat zich na de klim langs de helling slingert ken ik. Van Trail des Idéfix. Het pad gaat even later achter de huizen langs. Toch nog een lijntje met de werkelijkheid. Met de Teun van voor de race. Zal ik na de race nog dezelfde zijn? Ik geloof van niet. Mijn ouders wachten me op in de straten van Chôdes. En is dat Luc? Of toch iemand anders? Luc is in elk geval bij de checkpoint. Dat weet ik. Een rotonde. Die staat op de kaart. Dan is daar de checkpoint. Ik ben er nog. Ik ben op een donkere plek. Maar ik ben er nog.
De checkpoint is dan ineens een veilige haven. In deze bubbel ben ik beschermd tegen de duisternis. Als ik binnenkom, volg ik mijn gebruikelijke routine. Het is rustig en stil binnen. Ik wordt verzorgd. Krijg een bord eten en een biertje. Er wordt een blaartje doorgeprikt. Verder kan de medic ook niet veel doen. Nadat ik heb gedouched, slaap ik weer heerlijk. Na een ontbijtje ga ik weer op pad. Het is nog donker.
12-09-2024
Het is drie jaar geleden sinds ik schreef over mijn avonturen tijdens de Legends Trail 500. Ik heb me nooit helemaal kunnen verenigen wat er die laatste twee dagen allemaal gebeurde. Sommige gebeurtenissen kon ik niet goed meer plaatsen. Dat vond ik beangstigend. Was ik zover van de wereld? In zekere zin wel misschien. Maar ik wist me vooral niet zo goed raad met een bijzondere ervaring op de laatste dag. Ik heb die de afgelopen jaren geen plek kunnen geven. Maar tegelijkertijd heb ik het ook nooit kunnen loslaten. Het eerste jaar ging er bijna geen dag voorbij zonder dat ik aan mijn ervaringen tijdens de LT 500 dacht. Nu, een pittige crisis verder (ik heb dit jaar een aantal maanden overspannen thuis gezeten) merk ik dat het tijd is om het onder ogen te komen. Nog steeds denk ik er vaak aan terug. Ik heb besloten om morgen een deel van de route van die laatste dag te gaan lopen. Ik heb de route op de kaart langsgelopen de afgelopen dagen. Daarbij zijn herinneringen naar boven komen. Beelden en gevoelens die ik had tijdens de race. Intense gevoelens. Het heeft de inspiratie aangewakkerd om verder te schrijven… Om verder te onderzoeken…
En weer terug: Chôdes (Cp6) – Grande Mormont (Finish); 69 kilometer
Woensdag 26 februari 2020 5.40 uur – woensdag 26 februari 2020 20.49 uur
De eerste helft van de laatste etappe heeft mijn brein nauwelijks gefunctioneerd. Mijn lichaam voerde automatisch de handelingen uit om te overleven. Als een AI gestuurde robot. Ik nam mezelf vaak waar als een toeschouwer. Niet langer van binnenuit, maar van buitenaf. Als ik op strava de route bekijk, komen er beelden op. Beelden van de plekken waar ik langsliep. Sommige beelden zijn foto’s. Het zijn mentale foto’s die mijn brein door mijn ogen hebben gemaakt. Van binnenuit. Andere beelden zijn bewegende beelden. Filmpjes die zijn gemaakt door de ogen van mijn ziel. Van buitenaf. Zo zie ik mezelf staan in een schuurtje langs het pad. Het is meer een afdak eigenlijk. Aan de andere kant van het pad staat een huis, waar het schuurtje bij hoort. Er vallen dikke vlokken sneeuw. In het schuurtje ligt wat stro, een stapel hout en er staan werktuigen. Ik zie hoe mijn lichaam M&M’s uit mijn rugzak haalt. Ik maak me zorgen. Ik heb voor de race voor alle etappes een zak met voeding klaargemaakt, die ik bij iedere etappe in mijn rugzak stopte voor onderweg. Iedere etappe hield ik wat over. Alleen de voorlaatste etappe ging alles op. Daarom heb ik alles wat ik de voorgaande etappes over had, in Cp6 in mijn rugzak gedaan. Maar het is niet genoeg. Mijn lichaam vraagt steeds meer, heeft steeds meer brandstof nodig. Ik zie mijn lichaam m’n natte handschoenen uitdoen. Ik zie hoe het een handvol fel gekleurde M&M’s uit het zakje haalt om zichzelf van brandstof te voorzien. De felle kleuren van de M&M’s lopen uit in mijn natte handen. Hongerig werkt mijn lichaam de kleine ronde snoepjes naar binnen. Dan hapert de camera. Het wordt donker. De beelden worden zwart-wit. De camera stopt en het filmpje wordt opgeborgen in het mapje Cp5-Cp6. Het verkeerde mapje.
Achttien kilometer verderop kom ik mijn lichaam weer tegen. Bovenaan een steile helling. Links zie ik beneden Salmchateau liggen. Rechts Vielsalm. De beelden zijn weer in kleur nu. Ik zie hoe mijn lichaam over een veld grote keien loopt. Bovenaan een klein slingerend pad, dat snel de diepte inschiet, stopt mijn lichaam. De AI software beoordeelt de situatie op basis van voorgaande ervaringen, de huidige fysieke toestand van het lichaam en de weersomstandigheden: gevaar! Ik geef mijn lichaam gelijk en bestudeer de kaart nog eens goed. Loopt de route niet langs de andere kant van het hek naar beneden? Ik loop terug en ga door het hek. Hmmm, daar lijkt toch geen pad te zijn. Ik loop opnieuw over het keienveld tot aan het steile paadje naar beneden. De alarmbellen gaan opnieuw af. Nog eens aan de andere kant van het hek kijken. Nee, hier is écht niks. Dan moet het maar. Voor de derde keer loop ik over het keienveld naar de top van het smalle, steile paadje. Half glijdend, half struikelend strompelt mijn lichaam vervolgens de helling af naar beneden. De pijn in het rechterbeen zit mijn lichaam nu zo erg in de weg, dat het daarmee zijn vaart naar beneden toe niet onder controle kan houden. Ik zie hoe mijn lichaam zichzelf zoveel als mogelijk aan takken probeert vast te klampen om te voorkomen dat het te veel vaart krijgt. Zo kom ik uiteindelijk heelhuids beneden. Ik voel me niet eens opgelucht. Ik voel niets. Ik neem het alleen waar.
Vanuit Vielsalm klauw ik mezelf op handen en voeten de steile helling omhoog. Eenmaal boven begint het weer te sneeuwen. Dikke vlokken sneeuw. De wereld is zwart-wit. Ik daal langs de weg omlaag. Ik kijk uit naar het bakkerijtje dat daar moet zijn, in Salmchâteau. Ik hike stevig door, trekkend met mijn rechterbeen. Rennen is allang niet meer aan de orde. Als ik het dorp binnenloop, tref ik daar mijn ouders aan. Dikke vlokken sneeuw dwarrelen om ons heen terwijl we door de straten lopen. Mijn ziel zit weer in mijn lichaam. Ik vecht tegen mijn tranen: ‘Gaan jullie even mee naar de bakker?’ ‘Da mag toch nie?’ vraagt mijn vader. ‘We mogen toch nie helpen?’ ‘Nee, maar jullie mogen toch wel even mee naar binnen, zeker?’ De eenzaamheid van de afgelopen dagen dringt zich plotseling aan me op. Het is alsof de kleine jongen in mezelf wakker wordt. De jongen die slapeloos, eenzaam en angstig op zijn zolderkamer naar de vreemde geluiden van de nacht lag te luisteren. Ik voel behoefte aan warmte en geborgenheid. Ik wil even samenzijn met mijn ouders in de warmte van het bakkerijtje in Salmchâteau.
Bij de dame achter de toonbank bestel ik een tompouce en een colaatje. Dan plof ik met het colaatje neer op één van de krukjes naast een hoge vensterbank onder het raam. Ik staar naar de dikke sneeuwvlokken buiten. Als de dame even later de tompouce op de toonbank zet, kan ik nauwelijks van de kruk omhoog komen. Ze werpt een blik op mijn ouders. Maar die doen niks. Da mag nie. Ze proberen het in hun beste Frans uit te leggen. Ik help ze met de weinige Franse woorden die ik uit de dieptes van mijn brein weet op te diepen. Ik probeer uit te leggen dat ik meedoe aan een voetrace over 500 kilometer. Ze zet grote ogen op en glimlacht. Misschien heeft ze ons begrepen. De Tompouce smaakt heerlijk. Ik bestel er nog één en meteen ook 3 worstenbroodjes voor onderweg. Het is nog maar 25 kilometer naar de finish, maar mijn lichaam snakt naar calorieën. Ik heb gruwelijke honger en al mijn eten is op.
Nadat ik uit Salmchâteau ben vertrokken, kom ik verder terug bij mijn positieven. Ik ben niet langer de AI gestuurde robot die zich mechanisch voortbeweegt. Er komt weer besef van waar ik mee bezig ben. Dat er bijna een eind aan het komen is aan deze tocht. Het stopt al snel met sneeuwen en de zon komt door. Ik loop over een weg en kijk uit over de velden en de bossen bedekt met sneeuw. De zon doet de sneeuw glinsteren. Ik geniet. Ik besluit contact te maken met de wereld en haal mijn telefoon tevoorschijn. Via facebook deel ik wat er op dat moment door me heen gaat.
De weg maakt een bocht een dorp in terwijl ik live ben op facebook. ‘Hallo Teun.’ Met een telefoon in de hand komt een man me tegemoet. Ik rond snel af en groet de man terug. Ik weet niet wie hij is. Een vrijwilliger van de organisatie? Of gewoon een toeschouwer misschien, die nieuwsgierig was? Hij trekt me verder de realiteit in. Ik ben bezig met een race, een tocht van 500 kilometer.
De kilometers die volgen borduur ik in gedachten verder op de woorden die ik via facebook deelde: is er leven na Legends. Jawel. Maar ben ik nog dezelfde Teun? Ik realiseer me hoe dierlijk ik mezelf de afgelopen dagelijk heb gevoeld. Ergens tussen checkpoint 4 en 5 heb ik alles losgelaten wat me tot de mens maakt die ik ben. Alle aangeleerde manieren, alle mentale constructen die me vertellen wat ik moet zijn en waarom. Ik besef me hoe ver dat me van mijn authentieke zelf heeft afgedreven. Ik ken mezelf niet meer. Ik heb mezelf nooit gekend. Niet echt. Deze tocht heeft alles afgebroken. Mijn ego en alles wat ik geleerd heb dat ik moet zijn. Alles wat me is opgedrongen en wat niet van mezelf is. Deze tocht heeft me teruggebracht naar mijn authentieke, dierlijke zelf. De wildeman die ik diep van binnen ben en die ik heb weggestopt. Dit is waar ik al jaren naar op zoek ben. Waar ik steeds hoopte dat het lopen me zou brengen. Ik ben één met mijn zuivere, authentieke Zelf. Met mijn lichte en donkere kant. En ik voel dat het goed is. Dat alles er mag zijn, de lichte én de donkere kanten. Ik loop te brullen als een burlend hert. Ik voel het geluk van volledige zelfacceptatie en de pijn van al die tijd dat ik er niet mocht zijn. Plotseling kom ik mensen tegen. Wandelaars. Ik realiseer me dat ze me gehoord moeten hebben. Ik schrik, voel me kwetsbaar en wordt bang. Ik berg mijn gelukzalige gevoel en mijn pijn weer op, zoals ik dat gewend ben te doen.
We zijn nu ruim vier jaar verder. Al die tijd heb ik geworsteld met deze innerlijke tweestrijd. Het verlangen en tegelijkertijd de angst om mijn authentieke Zelf te zijn. Ik schreef er begin dit jaar een gedicht over:
Fear
There were people there
I got scared
I felt fear
You know, the hunted animal kind of fear
Then the rain came
It washed away the fear
And after the rain came the sun
Turned the world into light
Thousands of droplets
Hanging on twigs and blades of grass
Sparkling, like diamonds in the air
And the world, was a diamond
I, was a diamond
After the sun came the snow
And then the night
It concealed the diamond
The world grew dark
There was no one there
I got scared
I felt fear
You know, the wounded animal kind of fear
I survived the night somehow
The sun came up
Snow, whirling from the sky
And the world, was light,
I, was the light
But there were people there
And I got scared
I felt fear
You know…
Het heeft vier jaar geduurd om tot dit besef te komen: ik heb mijn authentieke Zelf gevonden, maar ben te bang om mijn authentieke Zelf te zijn. Morgen ga ik lopen. Langs de plekken waar ik mezelf heb teruggevonden. Opzoek naar de moed om mezelf te zijn.
Geef een reactie