Zoals de meeste vrijdagochtenden kom ik maar moeizaam op gang. Het was een race tegen de klok om mijn dochter Sarah op tijd op school te krijgen. We waren laat wakker. Nadat ik haar naar school heb gebracht, kak ik weer helemaal in. Ik heb vrij genomen vandaag en hoef ook niet zoveel. Alleen m’n spullen bij elkaar pakken voor een namiddag lopen in de Ardennen met Adriaan. Maar daar heb ik ook al niet zoveel zin in, spullen pakken. Ik plof op de bank en zet mijn telefoon aan. Nog geen tijd voor gehad deze ochtend. Een berichtje van Adriaan… hmm, zijn zoontje is ziek. Hij zal me om 9.00 uur bellen.
Meteen ben ik alert. Een scheut adrenaline zet de radertjes in beweging. Ik sta AAN! Er moet een plan B komen. Meteen denk ik aan de Nightcrawler. Een tochtje van 200 kilometer vanaf de Confluent des deux Ourthes naar de beide bronnen van de Ourthe en weer terug. Eerst naar het oosten. Daarna naar het westen. De Nightcrawler is onderdeel van de Marvel Slam, een serie van vier routes tussen de 150 en 200 kilometer, die in een jaar tijd moeten worden gelopen. Een uitdaging bedacht door Maarten, Marek en Tim (Weiss). Ik neem de route eens vluchtig door. Vooral de westelijke Ourthe occidentale is logistiek een uitdaging. Daar zijn geen voorzieningen op de route te vinden. En er lijken veel privé paden in de route te zitten. Ik laad de GPX in mijn horloge. 2.100 hoogtemeters zegt mijn fenix 5. Dit zal later al net zo’n mythe blijken als de mythologisch vogel waaraan het horloge zijn naam ontleent. Behalve de eerste kilometers vanaf de samenvloeiing van de twee Ourthes lijkt de route redelijk vlak te zijn en over de grotere dubbel tracks te gaan. Een makkie! Als ik op tijd kan vertrekken, dan ben ik morgenavond volgens afspraak voor Sarah’s bedtijd weer thuis! Het is gek hoe makkelijk je gaat denken over 200 kilometer lopen in de winter, in de Ardennen, langs een rivier. Zeker als je eenmaal loopjes van 500 kilometer bent gewend. Misschien ook wel een klein beetje dom. Maar goed, ik heb geen tijd om lang na te denken en slimme plannetjes te bedenken. Ongeduldig wacht ik op het telefoontje van Adriaan.
Gelukkig hoef ik niet lang te wachten. Zijn verhaal is duidelijk. Hij kan zijn zoontje nu niet naar de opvang brengen en moet afwachten tot het beter met hem gaat, of tot zijn vrouw thuis is. Het is onzeker hoe laat hij vandaag naar de Ardennen kan vertrekken. Ik leg hem mijn plan voor en voeg daar nog fijntjes aan toe dat het eigenlijk wel perfect is zo, omdat hij zo kan aansluiten zodra hij kan komen. Adriaan vindt het ook een goed idee. Nadat ik heb opgehangen ga ik direct mijn spullen pakken. Ik stuur tussendoor Maarten nog een berichtje of hij thuis is en ik misschien een tracker op kan halen. Een beetje voor de veiligheid, maar vooral zodat Adriaan weet waar ik uithang. Terwijl ik aan het pakken ben komt Marieke thuis. ‘Lief, de plannen zijn een beetje veranderd.’ Luchtig vertel ik haar dat mijn nieuwe plan behelst dat ik 200 kilometer in één keer ga lopen in plaats van 90 kilometer verdeeld over twee dagen. Nonchalant voeg ik daar aan toe dat het weliswaar 200 kilometer is, maar dat de route redelijk vlak is en dat ik morgen wel weer voor het avondeten thuis zal zijn. De adrenaline onderdrukt verder iedere vorm van rationaliteit die zich achter in mijn hoofd probeert te ontworstelen aan de wilde stroomversnelling van gedachten en gevoelens over het fantastische avontuur dat ik tegemoet ga. Nacht, winter, kou, Ourthe. Het lukt mijn gezonde verstand niet om er een samenhangend geheel van te smeden in de vorm van logische zinnen. De adrenaline jaagt de woorden, samen met mijn gezonde verstand, terug naar mijn onbewuste.
Niet veel later zit ik met een kop koffie bij Maarten aan tafel. Super gezellig natuurlijk. Maar als je eenmaal met iemand zit te praten die het ook leuk vindt om zichzelf dagen achter elkaar af te beulen, dan weet je dat het even kan duren. Hij is wel blij dat ik de route als eerste ga lopen. Marek heeft de route bedacht, maar er zitten wel wat onzekerheden in. En er is geen tijd geweest om te verkennen of checken. Ik kan zo mooi een idee van de haalbaarheid van de route geven. In de tussentijd is het mijn gezond verstand toch gelukt om vanuit de maalstroom in mijn hoofd een anker uit te gooien dat blijft hangen. Tijd! Terwijl ik met Maarten zit te praten ben ik aan het rekenen. Het is dik twee uur rijden van Goirle naar de barrage de Nisramont. Het is inmiddels al bijna 12.00 uur. Als ik om 14.00 uur aan het lopen ben, dan heb ik dus eigenlijk maar 24 uur voor 200 kilometer. Misschien 26 als ik na afloop meteen in de auto spring en direct terug naar huis rijd. Een nieuwe golf van extase over het aanstaande nachtelijke avontuur spoelt deze gedachte al snel weer weg. Toch blijft er een vleugje haast achter.
Het is 14.15 uur als ik, nog steeds met een lichtelijk gevoel van urgentie, vertrek vanaf de barrage de Nisramont. De eerste kilometers langs de Ourthe draait mijn hart op volle toeren. Dit is moeilijk terrein. Het gaat voortdurend heen en weer en je krijgt nooit de kans om in je ritme te komen. Het duurt tot de eerste oversteek van de Ourthe voor ik een beetje tot rust kom en mijn hartslag wat zakt. Vanaf daar gaat het een paar kilometer over singletracks langs de Ourthe. Paden waar ik nog nooit gelopen heb. Nou ja, paden… het zijn soms niet meer dan vage sporen. Het water staat lager dan ik had verwacht. Daardoor blijf ik soms iets te optimistisch langs de waterkant lopen, terwijl verschillende sporen hoger terrein opzoeken langs de steile hellingen. Dat zou toch me toch aan het denken moeten zetten. In een buitenbocht van de Ourthe loop ik mezelf uiteindelijk vast. Wat ooit een pad was, is hier tot op de rotswand weggespoeld. Ik heb geen zin om terug te gaan. Aan de stammetjes en twijgen van struiken hijs ik mezelf omhoog, tot ik iets van een spoor vind. Heel verantwoord is het allemaal niet, zo in m’n eentje, maar goed, ik moet toch verder. Uiteindelijk komt een aantal sporen weer samen en vervolgens kom ik op een vage dubbel track uit. Ik kijk een keer goed om me heen. Voor de terugweg. Twee grote afgebroken loofbomen. Links van de linkse boom gaat een goed spoor. Dat moet ik straks op de terugweg nemen.
Ik kijk eens op mijn horloge. Gemiddeld loop ik tot nu toe nog geen zes kilometer per uur! Hmm, maar goed dat het vanaf hier makkelijker wordt. Het wordt NIET makkelijker. Vijf minuten later worstel ik mezelf langs een steile helling omhoog. De half bevroren ondergrond en het losse beukenblad maken het me moeilijk. Een enkele keer kan ik mezelf aan wat twijgen of een boomstam omhoog trekken, maar regelmatig schuif ik weer omlaag. Zo gaan er minuten voorbij voor ik slechts 30 meter hoger en 40 meter verder, bovenaan de helling sta. Vanaf daar gaat het bijna net zo hard weer naar beneden. De zinloosheid van het bestaan dringt zich aan me op. Op papier volgen nu de makkelijke kilometers. Maar machines en wandelaars hebben hun sporen achtergelaten in de modderige ondergrond. Door de vorst zijn deze sporen op veel plaatsen hard bevroren. Daardoor gaan zelfs de afdalingen vaak tergend langzaam. Dan wordt ik na dertien kilometer ook nog geconfronteerd met een pad dat verdwijnt in de Ourthe. Geen brug, geen boomstam, niks. Alleen hard stromend, donker grijs water. Ik probeer een inschatting te maken van de diepte. Heupdiep, schat ik. En niks om me te ondersteunen. Ik heb geen idee hoe de ondergrond in het water is. Dit lijkt me niet verantwoord. Omlopen dan maar.
Als ik eindelijk in Houffalize aankom heb ik er 20 kilometer opzitten. Ondanks de relatief makkelijke kilometers, loop ik gemiddeld nog steeds maar 6,5 kilometer per uur. En dan heb ik ook nog extra kilometers gelopen. Nu het donker wordt, realiseer ik me hoe treffend de naam van deze tocht is: Nightcrawler! Ik ga soms letterlijk kruipend door de nacht! Toch geef ik me niet gewonnen. Ondanks dat ik steeds opnieuw bedrogen uitkom. Van de makkelijke bosweggetjes is vaak niet veel meer over dan vage sporen. Het lijntje op mijn horloge gaat dan ineens weer recht de helling omhoog om daar vervolgens een even vaag spoor op te pakken dat ergens in het bos verdwijnt. De enige houvast is dan het pijltje op mijn horloge dat ik vertwijfeld op het lijntje probeer te houden. Gouvy is er gelukkig wel nog.
De terugweg vanaf het keerpunt in het dorpje Ourthe gaat niet sneller. Toch lijkt het wel een stuk makkelijker te gaan. Het gaat dan ook stroomafwaarts en dus bergaf. Bovendien ken ik de weg en gaat het navigeren makkelijker. De verwachting dat ik wel met eten thuis zal zijn morgen, heb ik dan allang laten varen. Ik heb nu 22.00 uur als een soort van zelfopgelegde cut-off vastgesteld. Daardoor zal ik mijn belofte aan Sarah niet kunnen nakomen. ‘Oh nee, dat kun je Sarah echt niet aandoen!’, had Marieke me tijdens mijn break in de pizzeria geappt. Dit was natuurlijk geen nieuwe gedachte. In mijn achterhoofd spookte dit besef al rond vanaf het moment dat het plan in me op borrelde. Voor nu wist ik deze aanval op mijn vastberadenheid echter te pareren door een besluit uit te stellen tot de ochtend: ‘we kijken morgen even’, had ik terug geappt. Intussen heb ik ook het bericht gehad dat Adriaan op me wacht in Houffalize. Een vooruitzicht dat me motiveert om het tempo er zoveel mogelijk in te houden. Even na middernacht doe ik me in de camper die als mobiele verzorgingspost dient, tegoed aan het eten en drinken dat Adriaan heeft meegenomen. Met het vooruitzicht van een nieuw vreetfestijn aan de barrage en de wetenschap dat Adriaan in de buurt is, begin ik enthousiast aan de laatste 20 kilometer naar de dam. Mijn gemiddelde snelheid blijft rond 6 kilometer per uur hangen, maar ik blijf gestaag voort kruipen door de nacht.
Het is drie uur in de nacht als ik plotseling stil sta. Ik heb net een lastige passage langs de Ourthe gehad en stuit nu op een volgende hindernis. Een watervalletje. Het is niet meer dan een sijpelend stroompje met mos en wat ondefinieerbare begroeiing in de bedding. Daar moet ik dus overheen als ik verder wil. Met een voorzichtige stap naar voren, naar de rand van het stroompje, vind ik verraderlijk gladde grond onder mijn voeten. Het water is aan de randen van het stroompje bevroren. Ik aarzel en neem de tijd om de omgeving in me op te nemen. De helling gaat vrijwel loodrecht naar beneden. Vijf meter lager liggen de rotsen in de ruisende Ourthe gulzig te wachten op ongelukkige, nachtelijke avonturiers. De waterval zelf gaat trapsgewijs omhoog. De bedekking van fluweelzacht mos oogt uitnodigend. Het ijskoude water iets minder. Langs weerszijden van het stroompje komt de rots uit de helling naar voren. Ik kijk nog eens om, naar waar ik vandaan kom. Dan, als een intercity trein, raast het besef mijn bewustzijn binnen: Twee grote afgebroken loofbomen. Links van de linkse boom gaat een goed spoor. Dat moet ik straks op de terugweg pakken… S.H.I.T.! Helemaal vergeten! Ik overweeg terug te gaan, maar de eerdere moeilijke passage nodigt niet echt uit. Omdraaien op de smalle richel is sowieso een uitdaging. Terug met mijn aandacht naar het stroompje. Als ik wat extra ruimte incalculeer voor een voetlengte ijs aan de overkant, dan is het een stap van een goeie meter. Dat is een groot risico. Daar staat wel een struik die stevig genoeg is om me aan vast te houden, maar ik heb een extra stap nodig om die te bereiken. Die kans krijg ik misschien niet. Als mijn voet daar geen vaste grond vindt, lig ik vijf meter lager op de rotsen in de Ourthe. Dan ga ik met mijn aandacht naar de waterval zelf. Er staan wat verdorde staken in en omheen. Ik probeer er een paar, tegen beter weten in. De verdorde stengels van de kruiden van afgelopen zomer breken meteen af als ik ze vastpak. Direct langs de waterval staat niks stevigers. Ik moet zeker een meter of twee omhoog voor ik struiken vind die stevig genoeg zijn om me aan vast te klampen. Toch lijkt recht omhoog door de waterval de beste optie. Ik heb weinig zin in natte voeten en handen. Tot nu toe heb ik ze droog weten te houden. Min of meer. Ik kijk nog een keer naar de overkant van het stroompje. Nee, dat is écht teveel risico. Mijn blik gaat omhoog, een stevige struik vormt het mikpunt. Ik visualiseer waar ik mijn voeten ga zetten en haal een keer diep adem. Daar gaat ie… Mijn voeten zinken weg in het mos, maar dat is niet erg. De grond eronder voelt stevig. Met mijn handen vind ik voldoende steun tussen het mos om mezelf omhoog te trekken langs de waterval. Twee, drie tellen staat de tijd stil. Alles is volledig geconcentreerd op mijn tast en zicht. Deze zintuigen sturen de signalen naar mijn hersenen die mijn lichaam als een robot aansturen. Drie, vier, vijf stappen en dan de verlossende greep van mijn hand om de stevige stam van een struik. De wereld draait weer door. Ik hoor weer het ruisen van de Ourthe en ruik de geur van het bos. Snel pak ik door en hijs mezelf aan de struiken verder omhoog tot ik enkele meters hogerop weer een spoor vind. Ik kijk nog eens naar beneden en haal een keer diep adem. Opgelucht vervolg ik mijn weg. Tien minuten heb ik over de laatste 100 meter gedaan!
Een uur later leg ik mijn ‘checkpoint’ plan voor aan Adriaan. Om vijf uur wil ik weer buiten staan. Dat geeft me een uur en een kwartier om mijn voorraad aan te vullen met alles wat ik aan eten nog bij me heb, apparatuur op te laden, droge sokken aan te doen, te eten en hopelijk nog een powernap te doen. Ik weet niet wat Adriaan aan me ziet of voelt dat hij me de vraag stelt: ‘je gaat hem wel uitlopen, toch?’ ‘Ja, zeker!’, roep ik met alle overtuigingskracht die ik in me heb. Of Adriaan overtuigd is weet ik niet, maar mij bekruipt stiekem de twijfel. De laatste kilometers voor de dam ben aan het rekenen gegaan. Als ik om vijf uur vertrek, dan heb ik zeventien uur voor 120 kilometer om de zelfopgelegde cut-off te halen. Dat is 7 kilometer per uur. Ik ben tot nu toe nauwelijks boven een gemiddelde van 6 per uur uit gekomen. Hmmm. Als ik dan direct naar huis rij, dan kan ik in elk geval nog vijf uurtjes slapen en heb ik misschien nog iets van een zondag met Sarah en Marieke. Het is misschien wat optimistisch, maar ach, we zien wel. Nadat ik wat gegeten heb, drinken we samen een biertje en ouwehoeren wat. Het is gezellig. Uiteindelijk heb ik net een half uurtje voor mijn powernap.
Om vijf uur maakt Adriaan me wakker en vijf minuten later sta ik weer buiten. Met gemaakte overtuiging vertrek voor een retourtje Ourt. De plaats die zijn naam geeft de Ourthe Occidentale. De kleine tunnel die door mijn hoofdlamp wordt gevormd, sluit de wereld buiten. De hypnotiserende glinstering van ontelbare briljantjes die worden gevormd door de weerkaatsing van het licht van mijn hoofdlamp op de rijp, doet de rest. Het lukt me voorlopig in het hier en nu te blijven en ongemakkelijke gedachten aan thuis naar de achtergrond te dringen. Als ik de paadjes langs de Ourthe achter me laat en het dal uit klim naar het plateau komt de zon langzaam op. Het is koud. Min zes ongeveer. En ik heb moeite om warm te blijven. Het eerste ochtendgloren. Dit zijn gewoonlijk mijn moeilijkste momenten na een nacht doorlopen. De wereld om me heen komt tot leven en haalt me uit de cocon die de stille, donkere nacht om me heen heeft gesponnen. De eerder verdrongen gedachten en gevoelens, de twijfels, worden door het eerste daglicht pijnlijk geopenbaard. Het is negen uur en ik heb 115 kilometer afgelegd. Nog negentig te gaan. Zonder pauzes ben ik op zijn best om middernacht klaar. Op zijn best! Maar het zal eerder drie of vier uur worden. Dan kan ik echt niet meer naar huis gaan rijden. Dan zal ik dus zondag rond de middag ergens pas thuis zijn. Dan heb ik niet alleen mijn belofte aan Sarah gebroken, maar dan ben ik de halve zondag nog weg en de rest van de zondag helemaal niks meer waard.
Ik loop mijn lichaam na. Ik ben slaperig, maar verder fysiek eigenlijk best ok. Ik voel de afgelopen 115 kilometer wel in mijn benen, maar ik zou fysiek nog prima vooruit kunnen. Mentaal heb ik misschien een dipje, maar met een korte break in de camper en daarna met Adriaan verder, kom ik daar snel genoeg overheen. Daar kijk ik ook ontzettend naar uit! Om een stuk samen met Adriaan te lopen. Maar de tijd is op. Wyompont. Herinneringen aan de Legends Trail 500 in 2020. Bijna twee jaar geleden alweer! Waar blijven die N4 en de camper eigenlijk. Ik had er toch al moeten zijn? Ik hoor de weg al een tijdje. Als je opgegeven hebt, is alles ineens moeilijk. Ik concentreer me niet meer op de route en loop verkeerd. De laatste geleidelijke klim probeer nog eens aan te zetten, maar ik kan het niet meer opbrengen. Ik zie er tegenop om het Adriaan te vertellen. Die had er vast ook naar uit gekeken om samen te gaan lopen. Maar ik ben vastberaden. Ik kan het niet maken tegenover Sarah.
De laatste kilometers loop ik wat te mijmeren. Iedereen denkt altijd aan doorzettingsvermogen, moed en kracht als het gaat over het lopen van 100, 200 kilometer of nog verder. Voeg daar nog een vleugje waanzin aan toe. Waanzin van de aangename soort. Voor mezelf voeg ik daar altijd nog overgave aan toe. Acceptatie van en overgave aan de omstandigheden, het weer, het terrein. Acceptatie en overgave aan het ongemak, het afzien en de pijn. En het belangrijkste misschien wel, acceptatie van je eigen fysieke en mentale beperkingen. Van je tekortkomingen en je schaduwkanten. Het is allemaal aanwezig dit weekend, vandaag. Ik ben bereid het allemaal te accepteren. Er moet dus nog een andere factor zijn… Maar dat is het! Bereidheid… Niet alleen om het ongemak en de pijn van het moment te accepteren. Maar ook de bereidheid om dagen, weken soms, of nog langer, moe, uitgeput, chagrijnig, geblesseerd te zijn. Om minder te presteren dan je van jezelf gewend bent. Dan je van jezelf vraagt. Thuis, als vader, partner, op het werk als werknemer en collega, als vriend. Ben je bereid om dat te aanvaarden? Het antwoord is vandaag nee. Ik wil er zijn als vader en als partner. Vanavond en morgen. Ik heb Sarah beloofd dat ik thuis zal zijn met eten. Ik weet uit eigen ervaring hoe belangrijk het is dat je kunt vertrouwen op je ouders. ‘Oh nee, dat kun je Sarah echt niet aandoen!’ Ik ben bereid om mezelf van alles aan te doen. Ik ben bereid om kruipend door de nacht te gaan! Maar niet om mijn belofte aan Sarah te breken. Ook dat is belangrijk als je ultra’s gaat lopen. De bereidheid om de consequenties ervan te aanvaarden. Om de prijs te betalen. De afgelopen jaren heb ik een aantal races afgesloten met een DNF (did not finish). Iedere keer ging het hierover. De bereidheid om de consequenties te aanvaarden ontbrak. Dit weekend ben ik niet bereid de prijs te betalen om de Nightcrawler uit te lopen.
Vastberaden, maar met een zwaar hart, kruip ik de camper in. Je kunt niet iedereen blij maken. Sorry Adriaan, ik stop ermee.
Machtig relaas Teun!