De lege ramen van het karkas van wat ooit een statige villa geweest moet zijn, staren me aan. Heel even staar ik terug, voor ik mijn ogen neer sla en mijn rug naar het gebouw toe keer om mijn weg te vervolgen. In mijn verbeelding waren daar de geesten van de bewoners uit vervlogen tijden rond. Ik voel hun ogen in mijn rug priemen terwijl ik mijn pas iets versnel. Mijn nekharen gaan recht overeind staan terwijl ik me voor mijn gevoel langzaam van deze spookachtige plek verwijder. Herinneringen aan mijn kinderlijke demonen komen boven drijven. Als kind verstopte ik me voor hen onder de dekens. Daar was ik veilig. Niet kijken! Als je niet terugkijkt, ben je er ook niet, dan kunnen ze je niks doen. Als je terugkijkt dan…. Ik heb het nooit geprobeerd. En dat durf ik ook nu niet. Doorlopen Teun en niet omkijken! Het is vier uur in de nacht en ik ben alweer zes uur onderweg voor een nachtelijke etappe op het parcours van de Legends Trail in de Ardennen. Het is de vierde etappe van checkpoint drie naar het laatste checkpoint voor de finish. Dit is kilometer honderdachtentachtig en ik vraag me af welke demonen ik tegen ga komen als ik hier tijdens de race weer langs kom, na dertig of misschien wel veertig uur vrijwel non-stop lopen.
Maar dat is een zorg voor later. Op het moment dat ik zes uur daarvoor vertrek, ben ik nog fris en kan alle demonen nog aan. Het voelt wel even een beetje eenzaam, zo laat op de avond vanuit een warme auto de koude nacht in te gaan, op een moment dat de meeste mensen gezellig voor de buis zitten, een kaartje leggen met de buren of met vrienden een biertje drinken in de kroeg. Dat gevoel blijft niet lang hangen. Al snel ben ik opgewarmd en voel ik me weer op mijn gemak met mezelf, de eenzaamheid, de donkere bossen en mijn demonen. De navigatie eist de nodige aandacht, net als de modderige paden. Dat zorgt ervoor dat weer helemaal opga in het moment.
Na een aantal kilometers op het plateau begin ik aan de eerste afdaling. Ik ben net een paadje in gegaan en over een paar rotsen naar beneden gegleden. Onder aan de rotsen gaat het pad de verkeerde kant op voor mijn gevoel. Ik check mijn kaart nog eens. Misschien toch ook even de route checken met behulp van de GPS op mijn telefoon. Tijdens de vorige verkenning heb ik ontdekt dat dit toch wel heel behulpzaam kan zijn. Dus met mijn linkerhand reik ik naar achteren voor mijn tele…. foon? O oh! Het ritsje waar mijn telefoon achter zou moeten zitten staat open! Ik steek mijn hand in het vakje in mijn rugzak. ‘Nee, de telefoon zit er niet meer in. Natuurlijk zit die er niet meer in! Verdomme!’ Ik zal niet omkomen in de Ardennen zonder telefoon, maar het is wel verdomd vervelend en kostbaar om je telefoon kwijt te zijn en te moeten vervangen. Ik begin terug te rennen. ‘Wanneer is de laatste keer geweest dat ik mijn telefoon eruit heb gehaald?’ Ik herinner me de plek waar ik een paar kilometer eerder de route gecheckt heb, omdat ik twijfelde over de afslag die ik moest nemen. Dat is twee kilometer terug zie ik op de kaart. Dat is nog te overzien, maar hoe vind je een telefoon terug op een modderig pad in een donker bos in de Ardennen? Ik heb intussen mijn reserve
lamp erbij gepakt. Terwijl ik me probeer te herinneren op welk moment ik aan welke kant van de brede bosweg liep, blijf ik voor de zekerheid ook steeds de rest van het pad in de gaten houden met mijn extra lamp. Gelukkig lopen er weinig mensen midden in de nacht in een donker en modderig bos in de Ardennen. De kans dat iemand hem gevonden en meegenomen heeft is dus niet al te groot. Dan schiet me ineens iets te binnen. ‘Oh nee! Wat als ‘ie eruit is gevallen op dat venige stuk. Als hij daar ergens tussen het hoge gras of in een diepe poel is gevallen… En trouwens, daar ben ik ook een paar keer langs de bosrand gaan rennen in de hoop mijn voeten droog te houden. Ik heb geen idee hoe ik daar precies ben gelopen’. Net op het moment dat ik mijn telefoon met deze doemdenkerij al bijna heb opgegeven, ligt daar ineens een smartphone met een rood kunststof hoesje, recht voor mijn neus op het pad, trouw op mij te wachten. Met zucht van verlichting schuif ik de telefoon weer op zijn plek. De rest van de route check ik om de haverklap het ritsje in mijn rugzak. Gelukkig gaat het niet meer mis. Déze nacht.
Het mooie aan een nachtelijke tocht, is de gewoonte van een groot deel van de fauna om zich ’s nachts bezig te houden met de geneugten des levens. Even voor het gehuchtje Monceau kom ik twee vossen tegen langs de kant van de weg. Ik ben bang dat ik een romance verstoor, want ze zijn zo druk met elkaar dat ze mij pas laat in de gaten krijgen. De één vlucht het weiland aan de andere kant van de weg in, de andere het weiland aan de kant van de weg waar ik loop. Ik volg hem met mijn blik en houd hem daardoor gevangen in de lichtstraal van mijn lamp. Hij lijkt niet goed te weten waar hij heen moet vluchten en schiet alle kanten op, tot ik me realiseer dat hij uit de lichtstraal van mijn lamp probeert te ontsnappen. Ik kijk gauw de andere kant op. Sorry vos! De das die ik even na Coo tegenkom pakt het slimmer aan. Ook hij ziet me pas laat, maar zodra hij me in de gaten heeft, maakt hij rechtsomkeert. Hij verdwijnt al snel in het struikgewas waar hij vandaan kwam. Hij lijkt het zelfde te denken als ik, toen ik even daarvoor langs het karkas van de villa in het bos kom: ‘Niet omkijken! Als ik niet terugkijk, kan ‘ie me niks doen.’
Het lopen gaat gemakkelijk vannacht en voor mijn gevoel kom ik al snel aan bij het kasteel van Farnières waar tijdens de race het vierde en laatste checkpoint zal zijn. Als ik de honderdvijftig kilometer die aan deze etappe vooraf zullen gaan tijdens de race niet meereken, is het eigenlijk een heel eenvoudige etappe. Omdat de nacht nog niet voorbij is, loop ik nog door tot net voorbij Lierneux, kilometer tweehonderdzeventien. Langs het riviertje dat door deze plaats stroomt, kom ik nog een bever tegen. Hij lijkt niet echt van me onder de indruk. In een lage toon blaast hij wat tegen me, een beetje zoals een kat, maar zonder al te veel overtuiging. Daar ben ik dan op mijn beurt niet echt van onder de indruk. Ik maak me eerder een beetje zorgen om hem, of haar. Het is de eerste bever die ik tegenkom in mijn leven en ik heb geen idee hoe je een mannetje van een vrouwtje kunt onderscheiden. Hij maakt zich niet uit de voeten en beweegt traag. Ik vraag me af of hij wel in orde is. Ik besluit hem uiteindelijk niet langer lastig te vallen en loop door. Als ik even later over een zijstroompje spring, op een paar gladde pallets, houd ik nog bijna mijn traditie in ere om iedere etappe in elk geval één keer te vallen. Gelukkig blijf ik dit keer met wild gezwaai van mijn armen en soepel gedraai van mijn heupen, waar zelfs Elvis nog jaloers van zou worden, fier overeind. Tegen de tijd dat ik de laatste heuvel van de nacht beklim, komt achter me de zon op en na de nachtelijke motregen is dit een uitgelezen moment om op de top een foto van de zonsopkomst te maken. Beetje jammer dat ik me dat pas weer na de top opnieuw bedenk.
Beneden staat mijn vader me alweer op te wachten. We hebben met Thera en Jeroen van Le Bonheur de Sy afgesproken dat we bij hen kunnen ontbijten en dat ik er een dutje mag doen voor ik aan het laatste deel van de Legends Trail begin. Le Bonheur wordt ook de uitvalsbasis voor familie en vrienden die me komen aanmoedigen tijdens de race. Ik kijk nu al uit naar het moment dat ik daar langs zal komen en iedereen zie na een nacht lang rennen. Na deze natte nacht is de warme douche alvast meer dan welkom. Ik neem de tijd om mijn voeten te verzorgen en de aanhechting van mijn kuit aan mijn achillespees wat te masseren. Deze is een beetje overbelast door de pittige trainingsweken van de laatste tijd. Ik maak me nog geen zorgen, maar een beetje extra aandacht is wel nodig. Het heerlijke ontbijt dat Jeroen daarna voor me klaar heeft staan werk ik gulzig naar binnen om daarna een paar uur te slapen. Als ik wakker word, heb ik aan een paar dubbele espresso’s als lunch genoeg om de laatste drieëndertig kilometers van de Legends Trail aan te gaan.
Ik kijk al uit naar de skipiste van Baraque de Fraiture. In mijn voorstelling is het een gigantische, steile helling. De teleurstelling is dan ook groot als het niet meer dan een scheef gezakt weiland blijkt te zijn met twee skiliften er op. Dit wordt gelukkig gecompenseerd door de omstandigheden bovenop het plateau. Daar ligt nog sneeuw. Veel sneeuw. In de buurt van Baraque de Fraiture is de sneeuw flink aangestampt, waardoor de paden soms meer op een hobbelige curlingbaan lijken. Ondanks mijn valtalent blijf ik daar toch overeind. Ik wil mezelf al feliciteren met het feit dat ik een heel weekend rennen in de Ardennen ben doorgekomen zonder te vallen. Dat is me de twee voorgaande weekenden niet gelukt. Daar zijn de dikke korsten op mijn knieën nog altijd getuige van. Maar ik bedenk me dat het misschien nog iets te voorbarig is om mezelf al te feliciteren.
Tegen de tijd dat ik weer bij Achouffe in de buurt kom, bewijs ik mijn gelijk. Achouffe is de start plaats van de Legends Trail en als je daar in de buurt komt, geeft dat je het gevoel dat je er bijna bent. Maar Stef en Tim, de racedirectors hebben bedacht dat het wel leuk is om de deelnemers dan nog naar een dorpje tien kilometer verderop te sturen. Op weg naar Achouffe, langs de Ruisseau de Martin Moulin, wordt ik enigszins afgeleid door de ravage die bevers daar hebben aangericht. Werkelijk ieder boompje in dit beekdal hebben ze om geknaagd. Hierdoor zie ik de modderpoel op het pad pas laat en neem op het laatste moment een iets hoger gelegen strook… met nog meer modder. Dat zou normaal gesproken geen enkel probleem hoeven zijn, maar onder deze modder ligt nog een laag ijs. Uiteraard val ik precies op dezelfde knie als de keren daarvoor. Gelukkig is modder zacht. Het zet met wel aan het denken: ‘zou het toeval zijn dat ik steeds op dezelfde knie val? Of zouden we net als een voorkeurs kant om op te liggen ook een voorkeurs kant hebben om op te vallen. Het klinkt wel logisch eigenlijk’. Het is in elk geval wel duidelijk wat dan mijn voorkeurskant is.
Als ik aan de laatste tien kilometer begin, denk ik terug aan mijn ontmoeting met Stef drie weken daarvoor. Aan de grijns op zijn gezicht toen hij me vertelde dat ze net een route hadden gevonden om het de deelnemers de laatste tien kilometer nog moeilijker te maken. Vooral het stuk langs de Ruisseau de Chevral is leuk, kom ontdek ik al snel. Ook hier zijn bevers aan het werk geweest. Ze hebben een aantal dammen gebouwd. Door de combinatie met het vele smeltwater dat er op dit moment naar beneden komt, staat het water op sommige plekken tot aan de rotsen die het beekdal aan één kant begrenzen. De kant waar het pad langs loopt natuurlijk. Een paar keer lukt het nog met enig klauterwerk of een ommetje iets hoger over de helling, om droge voeten te houden. Voor zover in dit stadium nog over droge voeten te spreken valt. Door de modder, regen, sneeuw en het veen boven op het plateau verkeren mijn voeten, wat betreft vochtgehalte, al de hele middag in een zekere staat van verzadiging. Toch lijkt er zich tot dat moment een status quo in stand te houden tussen mijn schoenen en sokken met hun capaciteit om water af te voeren en zichzelf te drogen en de elementen met hun nooit aflatende vermogen om steeds vers water aan te voeren. Een overstroomde brug en een flinke rots, die het onmogelijk maakt om een alternatieve en droge route te kiezen, beslissen de strijd uiteindelijk toch in het voordeel van de elementen. Maar een paar doorweekte schoenen kan me nu niet meer stoppen om de finish in Mormont te bereiken. Het is me gelukt om de hele Legends Trail te lopen! Om mezelf een legende te mogen noemen, hoef ik dit het eerste weekend van maart alleen nog maar een keer over te doen. In één keer.
Geef een reactie