De reiziger kwam aan bij een poort. Voor de poort stonden twee mannen. De één, aan de linkerkant, gebaarde de reiziger met een armzwaai door de poort te gaan. Hij droeg een rood en groen gewaad. Met goud waren daar motieven van bloemen in geweven. Hij was slank en gespierd, zijn huid gebruind door de zon. Zijn hoofd was gekroond met een warrige bos goudbruine krullen. Zijn ogen straalden als de goudgele zon, warm en zacht. ‘Halt!’, riep de man aan de rechterkant van de poort. Hij ondersteunde zijn gebod met een gebaar van zijn hand. Hij droeg een grijs en wit gewaad waar zilveren motieven van bomen in waren geweven. De man was lang en mager. Zijn wangen ingevallen, zijn zwarte haar viel piekerig langs zijn slapen omlaag. De waterige ogen staarden hem als twee zilveren volle manen aan, koel en hard. De reiziger aarzelde. Hij keek naar het land voorbij de poort. Een rivier stroomde er door een landschap van akkers en weiden. De akkers met rechte rijen van groene gewassen werden afgewisseld door weiden vol met bloemen. Voorbij de rivier rees het land geleidelijk omhoog naar de voet van een heuvelrij. De heuvelrij was begroeid door bossen. Achter de heuvelrij ten slotte, verrees een ommuurde stad. Een groot verlangen welde in hem op. Verlangen en nieuwsgierigheid om het land achter de poort te ontdekken.

De reiziger ging met zijn blik terug naar de twee mannen. ‘Wie zijn jullie?’ ‘Ik ben Elpis’, antwoordde de man in het rood en groene gewaad. ‘Ik ben de stem van je hart, de koning van dit land. En dat is Phobos, de stem van je hoofd en mijn raadgever. Mijn geweten zou je kunnen zeggen. We zijn hier om je te helpen op je reis.’ ‘Wat is dat voor land, voorbij de poort?’ vroeg de reiziger. ‘Het ziet er zo mooi uit. Ik wil het graag gaan ontdekken’. ‘Dat land, dat ben jij’, antwoordde Phobos. ‘Maar laat je niet misleiden door zijn oppervlakkige schoonheid. Het land is vol gevaren en onzekerheden. Er kan veel misgaan voor de reiziger die het waagt dit land te betreden.’ ‘Nou nou nou, zo dramatisch is het nou ook weer niet,’ wierp Elpis tegen. Er ontspon zich een wonderlijke dialoog tussen de twee, tussen Elpis en Phobos:

E: Het land is prachtig. Volg je pad en je zult zoveel moois ontdekken!

P: Maar het land is ook vol gevaren. Ben je daar op voorbereid? Kun je dat aan? En wat als je de weg kwijtraakt?

E: Dat komt wel goed. Zie je dat niet? De reiziger is ervaren en sterk.

P: Maar hij weet niet welke gevaren er schuilen in de donkere bossen. Hij weet niet wat hij daar tegen zal komen.

E: Dat is net waar hij naar op zoek is. Alle schoonheid is toch niets waard als hij de duistere kanten niet kan zien?

P: En het weer. Het zal gaan regenen, het zal gaan onweren.

E: De reiziger is goed voorbereid. Zie, hij heeft een regenjas bij. En de zon gaat altijd weer schijnen.

P: En hoe moet het met eten? Het land is leeg. De bakkertjes en supermarkten liggen ver uit elkaar. En water. De rivier is giftig. Hoe komt hij aan water. 

E: De reiziger is goed voorbereid. Hij heeft dit vaker gedaan. Hij heeft een plan en weet waar hij water en eten kan krijgen.

P: En de nachten dan? Waar zal hij slapen. Zal hij niet verdwalen?

E: Hij vindt wel een hooischuur of een hutje in het bos.

P: Daar zijn de wolven. Ze zullen hem verscheuren! Hij zal zwak zijn van de reis. Weerloos

E: Doen ze niet. Wolven eten geen reizigers. Heb vertrouwen.

P: Wat als zijn telefoon leeg raakt, zijn horloge of zijn hoofdlamp? Wat als hij niet genoeg heeft aan zijn powerbanks om alles op te laden. Hij zal verdwalen in de duisternis, zonder gids, zonder licht. 

E: Wij zullen met hem meegaan. Ik zal hem hoop geven en vertrouwen. Ik zal hem moed geven, zodat hij door zal gaan en alle gevaren en moeilijkheden het hoofd kan bieden.

P: Goed! En ik zal hem bijstaan met mijn raad. Ik zal hem de wijsheid geven om de juiste beslissingen te nemen. Om goed voor zichzelf te zorgen en te navigeren door de donkere bossen.

De reiziger wordt wakker. Hij voelt een groot verlangen. Een verlangen en nieuwsgierigheid naar de reis die hij vandaag zal beginnen. De GR 129 gaat hij lopen. Hij is nieuwsgierig naar de wegen en paden die hij zal gaan. Naar de mensen die hij tegen zal komen en naar de schoonheid van de natuur. Hij kijkt uit naar de espresso’s die hij zal drinken en de broodjes die hij zal eten bij de bakkertjes onderweg. Hij vraagt zich af wanneer en waar hij zal slapen. Hij vraagt zich af wat hij zal tegenkomen. Bovenal vraagt hij zich af wat de innerlijke reis hem zal brengen. Waar de paden van de innerlijke reis hem zullen leiden. De paden die hij al zo lang gaat. Zal hij het durven om eens van het pad af te wijken? Om te ontdekken wat er in de schaduwen ligt? Hij voelt dat hij er klaar voor is. Hij voelt de nieuwsgierigheid om de verborgen schatten te ontdekken. Hij heeft de hoop dat het gaat gebeuren dit keer. Tegelijkertijd voelt hij de vrees voor wat er in de schaduwen ligt.

De reiziger staat op. Kleed zich aan en treft de laatste voorbereidingen voor de reis. Horloge, telefoon en tracker nog een keer helemaal opgeladen. Hij gaat naar beneden voor het ontbijt. Na een tweede espresso is hij er klaar voor. Hij stapt het hotel uit en loopt langs de Brugse grachten naar de Katelijnepoort. Elpis en Phobos staan al te wachten. De reiziger zet de tracker aan. Hij zet zijn telefoon in vliegtuigstand om batterij te sparen. Hij laadt de route in zijn horloge, haalt nog een keer diep adem en drukt op start. De Reiziger gaat de poort door, het land in met Elpis aan zijn linkerhand en Phobos aan zijn rechter. Tussen hoop en vrees.

De poort Het land reist omhoog voorbij de rivier Burcht Montquintin Slapen in een schuilhut Licht in de donkere bossen Velden vol bloemen Markering GR 129 in de velden Bomen markeren de weg

Vul hier je e-mailadres in om een bericht te ontvangen over nieuwe blogposts
Loading

Recente berichten