De regen en natte sneeuw slaan me afwisselend in het gezicht. Het is koud hierboven en het waait gruwelijk hard. Ik ben drijfnat. De koude wind trekt alle warmte uit mijn lijf. Een dierlijk instinct neemt het langzaam over van mijn verstand. ‘Naar beneden! NU!’, zegt dit instinct. Ik weet dat het gelijk heeft. Het is gevaarlijk om zo door te gaan. Onderkoeling dreigt. Ik voel mijn lippen samentrekken van de kou en ik heb voortdurend koude rillingen. Ik probeer zo hard mogelijk door te lopen om zo toch een beetje warmte te genereren. Een stel koeien staat op het pad. De regen en wind lijken ze nauwelijks te deren. ‘Zouden koeien niet onderkoeld kunnen raken?’, vraag ik mij af. ‘Had ik ook maar zo’n vacht. En had ik mijn regenbroek maar in mijn rugzak laten zitten.’ Op het laatste moment heb ik die uit mijn rugzak gehaald en in mijn dropbag gedaan. En die ligt tien kilometer verderop in Morgins. ‘WAAR IS DA F***ING DORP!’ Gegeneerd kijk ik om me heen. Alleen de koeien hebben het gehoord.
Het parcours zit redelijk in mijn hoofd. Het gaat al een hele tijd vals plat omhoog. Ergens weet ik wel dat het een keer links omhoog zal gaan tot aan een pas. Maar dat heb ik verdrongen. Mijn instinct vindt dat geen optie. Ik kijk naar rechts, waar de skiliften naar beneden gaan. ‘ Zou dat Morgins zijn daar beneden? Dat moet haast wel.’ Ik kijk links omhoog. Daar zie ik een paar paden langs de helling omhoog slingeren. Het is niet ver omhoog, maar toch ben ik blij dat ik daar niet heen hoef. Naar nog meer natte sneeuw en nog meer wind. Brrr! Ik zet het nog maar eens op een drafje om een beetje op te warmen. Huizen! ‘Hier gaat het vast rechts naar beneden. Ik zie geen vlaggetjes langs het paadje staan, maar om de bocht is een weggetje. Dan gaat het daar waarschijnlijk naar beneden.’ Maar de vlaggetjes leiden me verder voorbij de huizen. Dan zie ik aan de linkerkant ineens kort achterelkaar drie vlaggetjes staan. Ik moet omhoog. Het doet me niks eigenlijk. Het is gewoon zo en ik weet het. Ik wist het allang.
In mijn hoofd ga ik alle opties nog eens langs. Een hut binnen gaan, rechtstreeks naar beneden gaan, doorlopen. Een hut binnen gaan betekent tijdverlies en straks weer met natte kleren opnieuw naar buiten. Dat heeft dus geen enkele zin. Rechtstreeks naar beneden betekent einde race. Dat is geen optie. Ik ben al zover gekomen. Bovendien staan mijn ouders op me te wachten in Morgins. Dus ga ik door met stipjes tekenen op de digitale kaart. De helling wordt steiler. Ik weet wat dat betekent. Mijn voet gaat weer opspelen. Twee weken voor de race ben ik op een scherpe steen gaan staan tijdens het lopen, waardoor de pees onder de bal van
mijn voet geïrriteerd is geraakt. Direct vanaf het begin van de race heb ik daar last van. Gelukkig alleen op de klimmetjes. Zo nu en dan moet ik stoppen omdat de pijn ondraaglijk wordt. Het helpt dan om met mijn voorvoeten naar beneden te gaan staan. Maar stoppen is geen optie nu. Dan word ik te koud.
‘Hoe zou het Stéphane en Olivier vergaan?’ Ik heb steeds ruim zicht op de route, maar sinds het vertrek bij de laatste verzorgingspost in La Barme, heb ik ze niet meer gezien. Ze waren daar misschien 10 minuten eerder weg. Ga ik dan zo langzaam? Of zijn ze gaan versnellen? De hele race hebben we bij elkaar in de buurt gelopen, maar nooit echt samen. We hebben nauwelijks een woord met elkaar gewisseld. Niet veel meer dan: ‘It’s you again.’ En toch mis ik ze nu. Wat had ik ze graag vijfhonderd meter voor me zien lopen. Ik had me nu eenzaam kunnen voelen en zielig, maar de situatie laat geen emotie toe op dit moment. Er is simpelweg geen ruimte voor. Ik moet die pas over in de hoop op een beetje beschutting voor de wind. Als mijn hoofd beter zou werken op dit moment, dan zou ik me realiseren dat het ijdele hoop is. De hele race steken we al passen over van oost naar west. En de hele race komt de wind al uit het westen. Iedere pas die we over gaan is de wind krachtiger. Op de col de Susanfe werden mijn benen bijna onder me vandaan geblazen. De wind wordt krachtiger naarmate ik hoger klim. ‘Aan de andere kant is het vast beter! Toch?’
Eenmaal over de pas waait de natte sneeuw me horizontaal in het gezicht. Ik krijg het echt koud nu. Mijn lippen trekken weer samen. Alles trekt samen om net genoeg warmte te produceren. Nu moet ik echt maken dat ik snel beneden kom. Maar het afdalen valt niet mee. Ik raak van het parcours. Dat volgt een pad enkele tientallen meters lager. Voorzichtig zoek ik mijn weg langs de helling naar beneden. Terug op het pad kom ik nog altijd niet hard vooruit. Ik passeer een refuge. ‘Zal ik naar binnen gaan?’ Mijn instinct zegt nee. Stoppen is geen optie nu. Het pad is het eerste stuk een moeilijke single track. Zeker in deze
omstandigheden. Het heeft op veel plaatsen meer weg van een rivier. Het water wordt afgewisseld met rotsen en modder. Het is glibberen en glijden. Na wat een eeuwigheid lijkt, bereik ik enkele honderden meters lager eindelijk de bodem van de vallei. Het pad is beter hier. Ik kan rennen. Dat doe ik zo hard ik kan. Langzaam kom ik weer een beetje op temperatuur. ‘Waar blijft dat dorp! Ik hoop dat de Base de Vie in een sporthal is. Zo snel mogelijk een warme douche. Hete thee. Een bord warm eten.’ Het wordt mijn mantra de laatste kilometers naar Morgins.
Stéphane en Olivier zie ik niet als ik aankom in de Base de Vie in Morgins. Ik snap er niks van. Zijn ze alweer door? Ik laat het snel weer los. Base de Vie is wel heel letterlijk op dit moment. Het is alles wat ik had gehoopt. Een warme, veilige basis. Nu ik me weer veilig voel, komen ook mijn gedachten terug. ‘Wat als ik daarboven door mijn enkel zou zijn gegaan?’. Ik berg deze fatalistische gedachte op voor een later moment. Ik moet tenslotte nog een dikke veertig kilometer lopen. Op papier de veertig makkelijkste kilometers. Maar later blijkt dat de regen van die dag het pad op veel plaatsen heeft veranderd in een modderige glijbaan. Een warme douche brengt geleidelijk het leven terug in mijn lichaam. Een bord warme pasta maant mijn maag tot stilte. Mijn ouders zorgen goed voor me. Wat ben ik blij dat ze er bij zijn. Mijn vader droogt mijn regenjas. Ze zorgen voor mijn eten en drinken, maar één ding is al heel snel duidelijk. Zonder dat het wordt uitgesproken. Stoppen is geen optie.
Als ik weer door de deur van de sporthal naar buitenloop met mijn ouders, zijn Stéphane en Olivier daar ook ineens. Samen lopen we naar buiten. Het is een vanzelfsprekendheid. Ik kijk er niet eens van op. ‘It’s you again’, is hier niet meer op zijn plaats. ‘Are you coming?’ vraagt Stéphane. Zwijgend lopen we met z’n drieën door. Soms zijn er geen woorden nodig om elkaar te begrijpen:
Stoppen is geen optie.
Nawoord
De SwissPeaks was een avontuur van 170 km lang met 10.500 hoogtemeters en 12.500 daalmeters. We deden er 35 uur en 24 minuten over, Stéphane, Olivier en ik. De belevenissen die ik hierboven beschrijf gaan slechts over een afstand van 14 kilometer en een tijdspanne van enkele uren. Toch dekken de woorden de essentie van de tocht. Ik had kunnen vertellen over de moeilijkheid van het parcours, over de maagproblemen die ik had, over de Mont Blanc die ’s nachts lag te blinken in het gele maanlicht. Ik had kunnen vertellen over de emoties die ik had, hoe ik ‘s nachts de steile klimmetjes naar Finhaut, de Col de Barberine en Col d’Emaney heb vervloekt en over het feit dat ik nog nooit met zo weinig plezier heb gelopen (hoewel ik genoeg momenten wel heb genoten). Ik had kunnen vertellen over de herinneringen aan de UTMB die ik ophaalde op het stuk tussen Champex-Lac en Trient. Maar daar ging het uiteindelijk niet allemaal niet om. Wie mijn laatste blog heeft gelezen, weet dat ik kwam om antwoorden te vinden. Die heb ik gevonden. De antwoorden liggen besloten in de woorden die ik zojuist heb opgeschreven. Het is nog te vroeg om de ware betekenis te kunnen begrijpen. Daar kom ik nog wel eens uitgebreid op terug. Wat ik nu al graag wil delen is het volgende.
Na 22 kilometer heb ik voor het eerst mijn telefoon aangezet. Ik had al verschillende keren aan stoppen gedacht. Ik had het echt niet naar mijn zin. Op dat moment komt er een sms binnen. Van Adriaan. Hij reageert daarin op mijn laatste blog. Dit waren zijn woorden:
“Lopen om te lopen?!” Misschien loop je wel om te denken, te reflecteren, te mijmeren, af te zien, bezig te zijn, te ontdekken hoe je ook alweer functioneerde,… Anders gezegd: misschien loop je wel om te leven, om te ervaren/proeven/… Of om het ingewikkelde leventje te relativeren, stap voor stap, voetje voor voetje! Loop ze, Adriaan. Ga zo door met stipjes tekenen 🙂
Zijn woorden raakten mij diep in mijn ziel. Ik loop om te reflecteren, om te ontdekken hoe ik ook alweer functioneerde, wie ik ook alweer ben. Om één te zijn met de natuur en de mensen om mij heen. Om te genieten. En als dat er even niet in zit en stoppen geen optie is, dan wordt het lopen eigenlijk ineens heel simpel: stap voor stap, voetje voor voetje. Stipjes tekenen. Ik loop om te ZIJN.
Dank je wel Adriaan voor je woorden. Dank je wel papa en mama voor jullie onvoorwaardelijke steun voor, tijdens en na de race. Dank je wel Stéphane en Olivier voor jullie kameraadschap. Dank je wel lieve Marieke en Sarah dat jullie mij zo vaak op avontuur laten gaan. Dank je wel aan iedereen die mij gevolgd en gesteund heeft tijdens de race (serieus Els, singing in the rain? ;-)). Dank je wel Stef en Tim voor de tracker. Zonder is het moeilijk stipjes tekenen ;-).
Mooi man!
Dank je wel pap!